Mensen die in een crisissituatie worden opgenomen komen op de afdeling acute psychiatrie. Hoe verliep de behandeling op de PAAZ van het Lucas Andreas Ziekenhuis, thans OLVG West?
Tara: “Ik ben dankbaar dat ik op een hele kleine PAAZ terecht ben gekomen. Ik weet zeker dat ik het nooit gered zou hebben in zo een grote PAAZ bij de grote ziekenhuizen. Bij de PAAZ van het Lucas was het klein veilig en de behandeling was erg goed. Er was altijd tijd voor patiënten en er waren veel 1 op 1 gesprekken. Er was een prachtige tuin waar wij in de zomer mochten planten en zitten in de tuin. Het was een gesloten binnen tuin, waar we veilig waren. Bij mij was het gevoel van veilig zijn heel erg belangrijk. De eerste opname was langdurig. De tweede opname ook. De derde en vierde keer waren korte opnamen, daarna ben ik drie keer, denk ik, alleen opgenomen voor dagbehandelingen. Ik sliep dan thuis, maar moest elke dag van 9.00 tot 17.00 uur op de PAAZ zijn voor langere of korte tijd. Mijn eerste opname heb ik de eerste tijd niet bewust meegemaakt. Ik zat volgens mij steeds alleen op mijn kamer, terwijl dat eigenlijk niet de bedoeling was, maar ik geloof dat ze het een poosje toelieten. Ik was toch niet bij, was er wel en was er niet. Kreeg wel medicijnen en mijn psychiater kwam elke dag praten en de verpleegkundigen kwamen ook steeds langs. Op een gegeven moment, begon ik me bewust te worden van mijn omgeving en moest ik elke dag mijn kamer uit. Je kamer was om te slapen. Er was een grote discipline en die was erg goed, vind ik. Je moest je eigen bed opmaken, ook verschonen, je was doen, er waren wasmachines. De kamer werd wel elke dag schoongemaakt door de schoonmaakdienst. We moesten zelf de tafel dekken en we moesten zelf afruimen en de pannen, borden en bestek afspoelen, voordat ze naar de wasserij gingen. Elke ochtend was er eerst een groepsgesprek, die waren zwaar. Elke dag moesten we verplicht sporten in een grote sportzaal. Elke dag werd er een verpleegkundige ingedeeld op 2 of 3 mensen, en er was therapie door dingen te doen, een soort handenarbeid. Er waren maar een paar mensen die mij kwamen opzoeken, mensen die mij nooit in de steek hadden gelaten. Het was een gesloten afdeling, je kon er niet van af. Wat ik wel vervelend vond en dat vind ik nog steeds als je in een ziekenhuis ligt, is dat geprik de hele tijd, altijd maar bloedprikken. Ik kon ‘s nachts niet slapen, ging weer ronddolen, maar je mocht niet op de gang rondlopen, en steeds in kringen lopen in je kamer was ook lastig. Ik ging dan vaak op de koude vloer op mijn blote voeten in een donker hoekje zitten. Er kwam altijd een verpleegkundige praten en warme melk brengen, dan ging ik weer in bed liggen en bleef de verpleegkundige praten tot ik in slaap viel. Dat gaf mij een goed, veilig en beschermd gevoel. Ik kreeg veel medicijnen, maar ze werkten niet echt, maar ja, er moest gezocht worden naar medicijnen die wel voor mij werkten. Ik kreeg weer Rivotril, later heeft mijn huisarts fikse ruzie met het ziekenhuis gehad, omdat hij dat medicijn wilde stoppen. Het is een prima antipaniekmiddel, maar ik vergat steeds meer, het was erg slecht voor mijn geheugen. Toen ik uit het ziekenhuis kwam, heeft mijn huisarts mij verboden dat middel te gebruiken. Na lange tijd zijn de juiste medicijnen gevonden. Omdat ik stemmingsstoornissen heb, kreeg ik en gebruik ik een echt paardenmiddel. Natriumvalproaat chrono 500, 3 tabletten in 1 keer, beter bekend als Depakine, een middel voor epilepsie patiënten, met een werking die ook stemmingsstoornissen remt. Zodat er geen grote pieken en dalen zijn. Verder bleek dat Mirtazapine 85 mg goed voor mij was. Het is na een paar jaar naar 45 mg teruggebracht en sinds kort gebruik ik een ander middel, omdat ik een paar maanden geleden een zware terugslag heb gekregen, na dat mensen mij wilden oplichten. Ik stortte in en heb nu een nieuw medicijn alprazolam 3x daags 5 mg, maar ook dit middel organiseert een soort korte termijntermijngeheugenverlies, dus dit middel kan ik niet te lang gebruiken. Het helpt wel erg goed om rustig te blijven en tegen paniekaanvallen. Voorlopig heb ik er baat bij. Op de PAAZ mocht je geleidelijk aan af en toe uit de gesloten ruimte naar de hal van het ziekenhuis. Ik ging dus naar de hal, lekker in het restaurant rondlopen, al de dames daar kenden mij, want ik kwam elke dag bij ze iets lekkers eten en rondhangen in de winkel. Er was ook een kapper in het ziekenhuis. En verder in de behandeling moest ik leren weer naar buiten te gaan, dus op straat, wel met verpleegkundigen. Maar ik wilde dit niet. Ik was als de dood, zo bang voor de straat en mensen. De verpleegkundige nam ons mee naar de Albert Heijn, ze bleef bij ons en ging steeds vaker in een andere gang staan, maar ik raakte dan zo in paniek. We zijn er mee gestopt, omdat bleek dat ik agorafobie (pleinvrees) had. Later mocht ik onder begeleiding een dag naar huis, daarna een weekend, ook onder begeleiding. Toen na lang onderzoek was de diagnose gesteld, er moest een familiegesprek komen, de familie moest ingelicht worden en er waren vragen die alleen de familie kon beantwoorden. Veel familieleden kwamen, alle ooms en tantes, ook van mijn biologische vaderskant. Ik mocht niet bij het eerste gedeelte van het gesprek aanwezig zijn, wel toen ze de diagnose gingen vertellen. Er zaten 3 psychiaters en 2 verpleegkundigen en volgens mij ook de therapeuten, ik weet het niet zo goed meer. Wat ze met mijn familie besproken hebben, weet ik niet. Toen ik erbij mocht komen en de diagnose werd verteld, brak de bom los. Het werd een grote ruzie, ik zat erbij en ik keek ernaar en volgens mij ook de psychiaters. Niet de diagnose was het ruziepunt, nee, de psychiaters stelden heel stellig dat ik erfelijk belast was, dus dat wat ik had erfelijk was. Oei oei, de familie van mijn biologische vader begon de familie van mijn moeder de schuld van alles te geven, ze hadden op sommige punten gelijk, maar de familie van mijn moeder bleef hardnekkig ontkennen dat er een erfelijke component was. Mijn psychiaters hadden er genoeg van en ook mijn ex-man Arnold. Hij heeft de hele familie stevig op hun donder gegeven en de psychiaters zeiden dat ze zo niet verder komen. Wij moeten bepaalde zaken weten om een goede behandeling te kunnen geven. Toen hoorde ik mijn familiegeschiedenis op psychisch vlak voor het eerst, door mijn twee ooms. Zij zijn altijd de twee ooms geweest die mij altijd mijn hele leven hebben beschermd, oom Bharat en oom Louis. Zij vertelden alles. Het hele verhaal van mijn nani en alle anderen die rechtstreeks van mijn nani afstamden, zoals over mijn lieve tante Willy. Toen keerde de rust terug en kon ik verder worden behandeld. Ik ben mijn oom Bharat en oom Louis voor eeuwig dankbaar dat zij eerlijk waren, zo is mijn behandeling naar een ‘beter’ leven begonnen. En konden andere neefjes en nichtjes die 4e generatie, degenen die het onder ogen durfden te zien, ook behandeld worden. Helaas bleef het een taboe in mijn familie, en zouden velen behandeld moeten worden, maar stoppen ze hun kop in het zand, want zij zijn niet ziek, ik was ‘gek’. Wat mij toch blijft bezighouden, hoe deze ziekte zich zo voortwoekert tot in de vijfde generatie en ook op zeer jonge leeftijd bij mijn kleine neefjes en nichtjes. Ik wilde dat mijn familie er echt open over zou kunnen praten zodat een behandeling mogelijk is. Mij helpt het wel om binnen de gegeven omstandigheden een ‘menswaardig’ leven op te bouwen. Na al die maanden, na mijn eerste opname, moest ik naar huis. Ik wilde niet, wilde daar altijd blijven. Ze lieten me nog 2 weken blijven, maar ik moest toch weg. Tranen met tuiten heb ik gehuild, zo bang was ik voor de wereld daar buiten”.
(136)