Categoriearchief: Politiek

Het Verdrag van Istanbul

Een paar dagen geleden had ik een gesprek met een wethouder in Den Haag over een project over geweld tegen vrouwen, die ik vanuit mijn stichting (stichting Nederland Suriname Antillen Gendervraagstukken) initieer. Bij dit gesprek heb ik ook het Verdrag van Istanbul besproken. Het Verdrag van Istanbul is een verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat op 11 mei 2011 door de Raad van Europa in Istanbul is getekend. Vandaar de naam ‘Verdrag van Istanbul’. Nederland heeft het Verdrag van Istanbul in november 2016 geratificeerd. Omdat Nederland de verantwoordelijkheden voor de aanpak van huiselijk geweld heeft neergelegd bij de gemeenten, moeten vooral zij met het verdrag aan de slag. Echter, dit verdrag wordt nog onvoldoende geïmplementeerd en het lijkt wel alsof de gemeenten nog niet precies weten wat ze met het verdrag aan moeten. Het Verdrag van Istanbul is naar mijn mening van belang om ook te kijken naar het genderneutraalbeleid in Nederland dat vaak nadelig uitpakt voor vrouwen.

De Nederlandse grondwet is ondergeschikt aan internationale verdragen. In principe gaat internationaal recht – recht dat is vastgelegd in verdragen en in besluiten van internationale organisaties – altijd boven nationaal recht. Voor de gewone burger is er daarbij weinig aan de hand. Internationaal recht richt zich immers op de verhouding tussen staten, nationaal recht op de verhouding tussen staat en burger. Wanneer een internationaal verdrag of besluit toch de burger wil bereiken, zal dat in principe dus steeds in nationale wetten of regels moeten worden ‘vertaald’. Dit is nou precies wat er nog niet is gebeurd met het Verdrag van Istanbul.

Een voorbeeld uit de rechtspraktijk Deze casus gaat over een Hindostaanse vrouw die een relatie heeft gehad met een Nederlandse man. Tijdens de relatie wordt zij zwanger van deze man. Deze man en zijn ouders willen dat de vrouw het kind aborteert. De vrouw wilt dit op religieuze gronden niet. De vader van de man brengt deze vrouw desondanks onder valse voorwendselen naar een abortuskliniek. Als de vrouw erachter komt dat zij in een abortuskliniek staat, weigert ze pertinent zich te laten onderzoeken voor een abortus. Ze verbreekt de relatie met de man, maar omdat de man een sleutel van het huis heeft, komt hij af en toe nog langs. Wanneer het kind geboren wordt, wil de man een omgangsregeling met het kind. De vrouw staat dit mondjesmaat toe. De vrouw is na de bevalling ernstig ziek en verzwakt en kan het huishouden niet verrichten. Wanneer de man het kind na de omgangsregeling thuis komt terugbrengen, vergrijpt hij zich aan de vrouw. De vrouw stribbelt tegen, maar is te verzwakt om weerstand te kunnen bieden. Na een paar maanden blijkt ze zwanger te zijn van haar tweede kind. Inmiddels is de ruzie tussen de man en vrouw alleen nog meer opgelopen. Het tweede kind wordt geboren. De man ontkent dat het zijn kind is. De vrouw is inmiddels wat aan de betere hand en verzet zich hevig tegen een omgangsregeling van de man met het eerste kind. De ouders van de man schakelen jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming in die haar dwingen mee te werken aan een omgangsregeling. Hierover wordt een rechtszaak gevoerd. De Rechtbank legt de vrouw een omgangsregeling op. De vrouw is inmiddels flink getraumatiseerd door de hele situatie en de verkrachting. Over de verkrachting durft zij met niemand te praten en zeker niet met haar familie, omdat ze bang is om verstoten te worden.

Tijdens de omgang loopt de situatie uit de hand. De vrouw neemt haar kinderen mee, zonder dat de man contact heeft gehad met zijn kind. Hij meld dit bij jeugdzorg. Vervolgens entameert jeugdzorg een procedure om beide kinderen uit huis te plaatsen op grond van het feit dat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar is, want mevrouw zou niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen en haar woning was behoorlijk vervuild. Hoewel de vrouw en de kinderen ondertussen in België staan ingeschreven vanwege de aanstaande verhuizing van de vrouw naar België, acht de Rechtbank zich bevoegd om een uitspraak over de uithuisplaatsing te doen. De kinderen worden voor een jaar uithuisgeplaatst. Hierna begint de echte strijd van de vrouw. Natuurlijk wil zij haar kinderen terug. Maar jeugdzorg spreekt het vermoeden uit dat de vrouw een psychische stoornis zou hebben en dat zij zich maar door een psychiater moet laten onderzoeken en dat pas daarna naar de terugkeer van de kinderen zal worden gekeken. Inmiddels heeft de man op advies van jeugdzorg een gezagsprocedure gestart om het gezag te verkrijgen over het eerste kind. Het eerste kind had hij eerder al erkend. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is om het gezag aan de man over het eerste kind toe te kennen. De Rechtbank neemt dit advies over. Ook het Gerechtshof vindt het in het belang van het kind dat de man mede het gezag krijgt over zijn eerste kind. De vrouw blijft de strijd voeren volgens jeugdzorg en daarom is het terugplaatsen van de kinderen niet aan de orde.

De vrouw heeft na twee jaar aangifte gedaan over de verkrachting, maar krijgt ook na een klachtprocedure bij het gerechtshof nul op het rekest, wegens gebrek aan bewijs. Om te bewijzen dat het kind van de man is, heeft zij bij de Rechtbank een procedure gevoerd om het vaderschap te laten vaststellen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat het tweede kind ook van de man is, terwijl hij steeds had ontkent. De vrouw had de hoop met deze procedure aan te tonen dat de verkrachting had plaatsgehad. Maar het enkele feit dat een kind is geboren is geen bewijs van verkrachting. Deze exercitie heeft voor haar tot niets geleid. Inmiddels zijn de kinderen drie al jaar uithuisgeplaatst en is volgens jeugdzorg een definitieve uithuisplaatsing aan de orde. Bovendien heeft jeugdzorg de procedure aanhangig gemaakt om bij de vrouw het gezag over beide kinderen te ontnemen. Het voornemen is om het eerste kind bij de vader te plaatsen. Ja, bij de man die een abortus wilde van dit zelfde kind. Van het tweede kind weet jeugdzorg niet zo goed wat ze hiermee aan moeten. Dit kind heeft geen relatie met de man en bovendien is ze erkend door een Belgische man die tevens het gezag over haar heeft.

Deze casus illustreert dat de destructieve ouder, de vader in dit geval, volledig wordt gefaciliteerd en dat de destructieve relatie door jeugdzorg wordt gecontinueerd tussen de man en de vrouw en dat de kinderen hiervan de dupe worden. De kinderen vervreemden van de moeder, want ze ziet de kinderen maar een paar uur per maand. Dit zal in de nabije toekomst niet veranderen. Afgelopen jaren heeft moeder geen hulp aangeboden gekregen voor traumaverwerking. In het belang van het eerste kind moest er volgens jeugdbescherming en de Rechtbank een omgangsregeling komen. De vrouw heeft nimmer gehoor gekregen voor het feit dat ze verkracht en mishandeld was door de man. Immers, er heeft geen vervolging plaatsgevonden, dus is de man onschuldig. De vrouw heeft overigens in dit hele verloop van de zaak de indruk dat jeugdzorg sterk op de hand van de man is, omdat zij allochtoon is. Zij meent dat er sprake is van discriminatie.

Het gevolg van genderneutraal beleid is dat er geen aandacht is geweest voor hetgeen de vrouw heeft meegemaakt. Het enige wat men belangrijk vond, was dat de omgang plaatshad en omdat de vrouw strijd is blijven voeren vanwege de oneerlijke behandeling en de duur van de uithuisplaatsing, vindt jeugdzorg dat terugplaatsing van de kinderen niet meer mogelijk is. Volgens jeugdzorg houdt de vrouw zich niet aan de aanwijzingen van de jeugdbeschermer. Voor de vrouw is niet duidelijk aan welke aanwijzingen zij zich niet zou houden. Een bijkomend probleem is natuurlijk dat de vrouw in België woont. Op de achtergrond zal dan ook de gedachte meespelen dat de man zijn kind misschien niet meer zou zien bij een eventuele terugplaatsing.

De Nederlandste tekst van het verdrag vindt je op de volgende link: http://bit.ly/2XpgSlJ

(143)

De afwezigheid van Hindoestanen in de Tweede Kamer

De afwezigheid van Hindoestanen in de Tweede Kamer

Dit blog is geschreven op uitnodiging voor de bijeenkomst van 15 maart 2017 van Hum Log ten behoeve van de evaluatie waarom Hindostanen in de Tweede Kamer ontbreken en welke lessen geleerd moeten worden van de afgelopen verkiezingen.

Voor het eerst na 23 jaar kent de Tweede Kamer geen enkele zwarte parlementariër. Dit is diep triest nu juist op dit moment de thema’s identiteit en thuisgevoel een grote rol spelen. Reeds in 2012 waren er al minder zwarte parlementariërs dan voorheen. Bij de laatste verkiezingen waren negen kandidaten van Hindoestaanse komaf op de diverse lijsten geplaatst. Echter, allemaal op een onverkiesbare plek. Wat is hier aan de hand? Belijden de partijen die stellen diversiteit voor te staan dit alleen met de mond of is er iets anders aan de hand? Een snelle analyse leert ons dat partijen doorgaans kandidaten kiezen die hun sporen reeds verdiend hebben in de politiek. De afgelopen jaren is het aantal leden binnen de politieke partijen gedaald en is daarmee de vijver waaruit wordt gevist kleiner geworden. Bovendien is uit onderzoek in 2014  van het CBS gebleken dat Nederlanders van niet Westerse afkomst vaker niet lid zijn dan autochtone Nederlanders. Dit betekent dat er een gebrek is aan gekwalificeerde en talentvolle kandidaten van niet Westerse afkomst. Daar ligt een taak voor migrantenorganisaties. Zij zullen mensen uit de gemeenschap moeten benaderen om actief lid te worden van een politieke partij en ze moeten stimuleren om in de haarvaten van de partij te gaan zitten om zo zich het politieke handwerk eigen te maken en een breed netwerk op te bouwen. Pas hierna kunnen deze leden zich kandidaat stellen voor de verkiezingen. De migrantenorganisaties zullen ook de verantwoordelijkheid moeten nemen om deze kandidaten te ondersteunen bij de campagnevoering. Ik verwijs hierbij ook naar de campagne van de Nederlandse Vrouwenraad “kies een vrouw” dat de laatste verkiezingen succes heeft gehad. Naar aanleiding van deze campagne zijn er 2 vrouwen met voorkeursstemmen gekozen. Een actieve campagne vanuit een migrantenorganisatie kan dus ook werken. Het gaat hierbij niet om de keuze voor één bepaalde kandidaat, maar het geven van informatie over het belang van een Hindoestaanse parlementariër die een brugfunctie kan vervullen voor de gemeenschap.

De gedachte dat migrantenorganisaties kunnen bijdragen aan de politieke participatie van migranten is niet nieuw. Uit eigen wetenschap weet ik dat in Rotterdam de Stichting Krosbe, een Surinaamse tweede lijn organisatie dat al jaren geleden is opgeheven  in de jaren ’90 dit idee met succes heeft geïmplementeerd. Ook zijn in het verleden uit migrantenorganisaties zelf kandidaten met een niet-westerse achtergrond een goede bron geweest voor talent. Zo hebben Sadet Karabulut (DIDF), Ahmed Marcouch (UMMAO), Khadija Arib (MVVN) en Tofik Dibi (Htib) allemaal een verleden bij een migrantenorganisatie. Deze mensen waren of zijn nog steeds sterk maatschappelijk betrokken en dat wordt gewaardeerd door politieke partijen.

Het actief werven en stimuleren is nodig omdat het diversiteitsbeleid in de meeste politieke partijen niet veel verder komt dan een motie op het partijcongres, een werkgroepje en een notitie.

De PvdA is tot nu toe de enige partij geweest die de meeste kandidaten van niet Westerse afkomst  op de lijst heeft geplaatst en wordt daarom ook wel gekscherend de Partij van de Allochtonen genoemd. Richard Moti, een getalenteerde kandidaat die zijn sporen in de Rotterdamse gemeentepolitiek heeft verdiend stond op plek nr. 15.  Echter, de PvdA stond er al beroerd voor in de peilingen toen de kandidaten op de lijst werden gekandideerd en het duidelijk was dat het erom ging hangen of Moti wel een plek in de Tweede Kamer zou verwerven. De PvdA is een groot deel van haar achterban kwijt geraakt door de slechte campagnevoering. Onbenut is gebleven het feit dat de PvdA heeft bijgedragen aan het economisch herstel van de afgelopen jaren. Maar ook zijn veel Nederlanders van niet Westerse komaf het oneens geweest met het gevoerde integratie- en immigratiebeleid en zijn ze vervreemd geraakt van de partij. Deze onvrede heeft men kunnen waarnemen bij het conflict die de PvdA kreeg met de voormalige PvdA-kamerleden, Kuzu en Öztürk, die zich afsplitsten en een nieuwe partij vormden: DENK.

Naast Richard Moti die de meeste stemmen vergaarde, stond Reshma Roopram op de lijst van de PvdA. Verder stonden R. Durgaram op de lijst van Nieuwe Wegen en Munish Ramlal op de lijst van D66. Y. Ramautarsing stond op de lijst van Forum voor Democratie. Natascha Choenni op de lijst van PVV, Chandersing op de lijst van VNL en I. Korting (van Indiase komaf) stond op de lijst van de VVD. Ten slotte hadden we ook Radj Ramcharan die op de lijst van het CDA stond.

Buiten kijf staat dat een afspiegeling van de bevolking en dus ook een evenredige vertegenwoordiging van de bevolking in het parlement voor het deugdelijk functioneren van een democratie van belang is. Een parlementariër van niet Westerse afkomst kan een brug slaan met de Nederlandse maatschappij en cultuur. Ze brengen onderwerpen en perspectieven mee in de politiek die anders gauw over het hoofd worden gezien. Dit is de meerwaarde van parlementariërs van niet Westerse komaf. Een andere functie die een parlementariër van niet Westerse komaf heeft is de voorbeeldfunctie die het heeft voor de jongeren. Het gevoel te  leven in een inclusieve samenleving wordt bevordert door participatie in de politiek. Toen ik in de jaren ’90 studeerde was Tara Oedraysingh Varma voor Groen Links lid van de Tweede Kamer. Ik kan mij herinneren dat ik toen erg trots was dat een Hindoestaanse vrouw in de Tweede Kamer zat (tot ze maatschappelijk zelfmoord pleegde)  en het gevoel had dat we ver konden komen in de Nederlandse maatschappij. Het was toen de periode dat Surinaamse en Antilliaanse jongeren als probleemgroep werd ervaren. Ook toen speelde de discussie over integratie met behoud van identiteit en assimilatie. Ik werd toen voorzitter van een Hindoestaanse jongerenorganisatie om mijn bijdrage te leveren om jongeren van straat te houden door allerlei activiteiten te organiseren en ze een handje te helpen met hun schoolwerk. Een  paar jaar later werd ik ook lid van een politieke partij. De politiek had toen ook meer interesse voor politici van Surinaamse en Antilliaanse komaf. Dit veranderde na de aanslagen van 11 september 2001. Toen werd de islam gepolitiseerd en nam het aantal Kamerleden van Marokkaanse en Turkse achtergrond toe.  Mügge die onderzoek heeft gedaan naar 30 jaar diversiteit in de Tweede Kamer zegt dat zij een duidelijke correlatie ziet tussen de vertegenwoordiging van etnische minderheden in Tweede Kamer en de mate waarin hun geloof of achtergrond wordt geproblematiseerd. Dit zie je vertaald in de verkiezingsuitslag van 2017 waarbij 9 Marokkaanse Nederlanders en 7 Turkse Nederlanders in de Tweede Kamer zullen participeren.

Als Hindoestaanse etnische groep vormen wij op dit moment  geen maatschappelijk probleem en zijn daarom minder interessant voor de politiek. Het probleem is de Islam waartegen gestreden moet worden, althans dat roepen een aantal partijen met de PVV vooraan in de rij. Ook door een aantal Hindoestanen is zonder behoorlijk onderzoek gesteld en in de media geroepen dat Hindoestanen vaker op de PVV zouden stemmen. In het artikel “Hindostanen in de Tweede Kamer?!”, van Pravini Baboeram en Sandew Hira wordt in ieder geval de stelling dat veel Hindoestanen op de PVV stemmen ontkracht. Immers, de enige Hindoestaanse kandidaat op de lijst van de PVV heeft maar 53 stemmen gekregen. Je kunt natuurlijk ook stellen dat de Hindoestaanse PVV stemmers op een niet Hindoestaan hebben gestemd, maar daar is geen enkel bewijs voor en kan deze stelling daarom geen stand houden. De vraag is daarom: “waar zijn de Hindoestaanse stemmen gebleven?” In zijn onderzoek doet Sandew Hira de aanname dat er 71.750 kiesgerechtigde zijn waarvan 55.750 kiesgerechtigden daadwekelijke gestemd hebben, terwijl de Hindoestaanse kandidaten feitelijk bij elkaar 6.459 stemmen hebben vergaard.

Naar mijn mening die ook door Sandew Hira wordt bekrachtigd hebben Hindoestanen gestemd op verschillende partijen en op niet Hindoestaanse kandidaten. We hebben eerder geconstateerd dat veel kiezers bij de PvdA zijn weggelopen. Dit geld ook voor de Hindoestaanse kiezers die traditiegetrouw op de PvdA stemden. De Hindoestaanse kiezer is kritischer geworden en stemt niet zonder meer op een Hindoestaanse kandidaat. Je moet als Hindoestaanse kandidaat iets te zeggen hebben dat aansluit bij de belevingswereld en de behoefte van de gemeenschap. Het slechts napraten van de lijsttrekker van de partij is niet interessant. Je moet het verschil kunnen maken. We horen dit niet als de Hindoestaanse kandidaten op het podium staan om hun boodschap te verkondigen. Je moet de gemeenschap iets te bieden hebben. Kijk maar naar Islamitische kandidaten die hebben een veel bredere agenda. Zij willen echt een brugfunctie vormen tussen hun gemeenschap en de Nederlandse maatschappij. DENK is hier ook een groot voorbeeld van. Met deze constatering komen we aan de vraag of DENK ook in staat is om het Hindoestaanse of het zwarte geluid een stem te geven in de Tweede Kamer. Dat is wat mij betreft nog de grote vraag. Om het geluid van een gemeenschap stem te geven in de Tweede Kamer dien je de gemeenschap van binnenuit te kennen, je dient de pijn en de tekortkomingen van een gemeenschap te kennen. Een buitenstaander moet daar wel een tijdsinvestering voor willen plegen. Aan de andere kant hoeven we hier ook niet te zwaar aan te tillen. Er is sprake van gedeelde smart, zoals discriminatie op allerlei terreinen, denk bijvoorbeeld aan discriminatie op de arbeidsmarkt en discriminatie door de politie en specifieke zorg voor ouderen.  Ook voor Hindoestanen en andere zwarte migranten zal op de één of andere manier hun stem doorklinken in de politiek. Echter, er zal wel angst blijven bestaan dat DENK voornamelijk voor het belang van de moslim Nederlanders zal staan. De tijd zal ons leren of deze angst terecht is.

 

(160)